Zelfverdediging is al zo oud als de mens zelf. Wij moesten ons leren verdedigen tegen roofdieren en later, toen het voedsel schaars was en de concurrentie groot, tegen ons eigen ras. Om ons hierin te oefenen ontstonden er overal op de wereld worstelvormen. Denk hierbij aan de Grieken en Romeinen. In het Oosten waren de Mongolen hierin erg goed, wat nu nog een volkstraditie is.
Doordat de mens zijn verstand leerde gebruiken vond hij de strijdbijl en het schild uit, die in het begin als werktuig of jachtwapen gebruikt werden. Deze wapens werden al gelijk misbruikt in de eerste oorlogen. Door deze oorlogen en het gebruik van het paard, werden verschillende soorten wapens uitgevonden zoals het zwaard en de speer.
Door samensmelting van het worstelen en de wapenkrijgskunst ontstonden de eerste kungfustijlen in het Oosten, het Wushu. Tegelijkertijd onder invloed van de godsdiensten en de geneeskunst, die op een hoog peil stond in China, werden hierin meditatie en gymnastische ademhalingstechnieken ingevoerd. Doordat men dicht bij de natuur stond, en gebleven is tot nu toe, kregen deze oefeningen een dierenkarakter. De oudste rotstekeningen, waarbij dierenbewegingen geïmiteerd worden, werden een paar jaar geleden bij een opgraving in het graf van een generaal gevonden. Deze dateerden uit de Han dynastie ongeveer 200 jaar voor Christus. Hieruit ontstonden verschillende vechtkunsten met diepere betekenis, die uitwaaide naar alle delen van het Oosten.
In het Westen zijn deze ontwikkelingen gestopt door de uitvinding van het buskruit. Ook heeft de Christelijke godsdienst hier grote invloed op gehad. Tegenwoordig door allerlei uitvindingen van de laatste honderd jaar zijn wij van de natuur vervreemd. Veel westerlingen proberen daarom de Oosterse denkwijze te volgen, om weer dichterbij de natuur te staan.